Landschap en boerenleven

Ontstaan van het landschap en de strijd tegen het water

De ruilverkaveling

Het haren van knoten

Grondonderzoek in Huisseling

 

Ontstaan van het landschap en de strijd tegen het water(In bewerking)
Inleiding
Tijdens het onderzoek voor het schrijven van dit hoofdstuk was al snel duidelijk dat het water en vooral de strijd tegen het water, een belangrijke rol heeft gespeeld in de geschiedenis van Huisseling. Voor veel van de huidige inwoners is het contact met het landschap en het water nog slechts beperkt. Anders was dat voor de paar honderd bewoners tot in het begin van de 20e eeuw. Ze leefden van en in het landschap. Huisseling is voor ons gevoel nu geen Maasdorp meer, zoals Demen, Dieden, Neerlangel en Neerloon dat zijn. Het ligt nu verder van het water, veilig in de schaduw van het stadje Ravenstein en achter sterke brede dijken die het hoge water kunnen weerstaan.
Huisseling was wel een echt Maasdorp. Water dat enerzijds zorgde voor de meest vruchtbare gronden enerzijds en anderzijds voor wateroverlast en overstroming. Zoals in veel andere dorpen in het rivierengebied zorgde de eeuwenlange strijd tegen het water tot grote onderlinge eendracht in het dorp zelf en rivaliteit tussen de buurdorpen. Terugkijkend in de historie is het bewonderenswaardig om te zien hoe een kleine bevolking van slechts enkele honderden zielen in staat was zich, zonder belangrijke hulpmiddelen te beschermen tegen het geweld van het water. De rivier was vriend en vijand, schonk door de eeuwen rijkdom en bittere armoede.

De eerste bewoning in het gebied
In de rivierdelta van Maas en Rijn leven al duizenden jaren mensen. Door het ontbreken van dijken was de eerste bewoning echter beperkt tot de hogere oeverwallen langs de rivier. Uit talloze archeologische opgravingen blijkt dat deze oeverwallen al in de prehistorie een ideale plek waren om te wonen. Men was er veilig en de grond was vruchtbaar. Er was sprake van een evenwichtssituatie tussen de mens en het omringende landschap. Tot het begin van de bedijking van de Maas omstreeks 1300, hadden de rivieren nog een geheel vrije loop. In het gebied tussen Maas en Waal was sprake van veel verschillende beddingen die regelmatig van ligging konden veranderden. Door het ontbreken van dijken kon het water eenvoudig de lagere delen van het gebied (de latere komgronden) overstromen, daar nieuwe beddingen zoeken en vruchtbaar slib afzetten. Zelden kwam het water zo hoog dat men er last van had. Eenvoudige, natuurlijke verhogingen zoals de aanwezige rivierduinen waren voldoende om woning en vee te beschermen. Hoewel zo meestal niet meer dan vijf meter hoog waren, werden deze verhogingen vaak heuvels of woorden genoemd. De meest karakteristieke oude boerderijen van Huisseling liggen ook nu nog op deze heuvels.

Het ontstaan van het huidige dorp
Het dorp Huisseling is een samenstelling van twee, oorspronkelijk verschillende bewoningskernen van elkaar gescheiden door een al vroeg in de middeleeuwen verlaten Maasarm. Deze Maasarm kennen we nu kennen als ‘De Raam’. Ook nu nog vormt het gebied van Raam, de Kolkse wetering en de Meerkes het laagste deel van het dorp. Had de Maas nu nog haar natuurlijke loop gehad dan zou de huidige kern van Huisseling met het Heuveleind, de Woordstraat en de Hamstraat aan de westzijde van de Maas hebben gelegen (in Brabant, het vroegere Toxandria) en Oud-Huisseling met als middelpunt de Schaafdries, Hoogstraat en Midding aan de oostzijde (in Gelderland, het vroegere Teisterbant). Voor alle duidelijkheid Ravenstein bestond natuurlijk nog niet, Huisseling lag direct aan de Maas tussen Loon en Langel. Elders op deze site zal blijken hoe deze oude, door de Maas bepaalde waterscheiding, nog tot ver in de 19e eeuw bepalend is geweest voor de sociaaleconomische ontwikkeling van het dorp. Door het ontbreken van goede verbindingen was de westkant van het dorp vooral gericht op Herpen en de oostkant vooral op Ravenstein, een scheiding die pas met de aanleg van de Hamstraat en de Hoogstraat of Hoogeweg (huidige Grotestraat) eind 19e eeuw werd teniet gedaan.

De Raam, de Aalst en de Schayk, de drie kleine rivieren in het Land van Ravenstein
Op veel oude kaarten van het land van Ravenstein uit de 17e en 18e eeuw zijn 3 kleine rivieren of beken terug te vinden. Alleen de Raam is op dit moment nog als zodanig herkenbaar is. Hoewel de kaarten uit deze periode niet altijd nauwkeurig waren en de verhoudingen vaak onjuist, geven ze wel een redelijk beeld van de natuurlijke waterhuishouding in die periode. Alle drie de beken hadden hun oorsprong in de noordelijk Peelrand. Het uitgestrekte hoogveengebied fungeerde tot aan de ontginningen als een grote spons die zijn water langzaam losliet in de richting van de Maas. Toen al het veen als turf was ontgonnen, verdween ook de bron van de riviertjes en namen deze in omvang af.
De monding van de rivier de Raam was in Velp, ter plaatse van het huidige kapucijnenklooster, maar werd later verlegd naar de stadsgrachten van Grave. Het riviertje de Aalst (op één van de kaarten ook wel toepasselijk Groenendijkbeek genoemd) is als naam nog herkenbaar in het toponiem Aalstvoort, een doorwaadbare plaats in het Rietbroek tussen Herpen en Schaijk. Waarschijnlijk volgde de beek een tracé door de dorpen Herpen en Huisseling en werd na de inpoldering van die dorpen, via het huidige tracé van Erfdijkse wetering en de Groote wetering (later Hertogswetering) om de beide dorpen heen geleid. Voorbij Dennenburg vond samenvloeiing plaats met de Run (in latere jaren de Kolkse of Kleine wetering genoemd), die de natuurlijke afwatering vormde van Neerloon en Huisseling. Zoals op kaarten goed is aangegeven vond de uitmonding in de Maas plaats via de Ravensteinse sluis en de Oude Maasarm bij Haren (Megen). De derde rivier, die op oude kaarten ook wel de Scheyk Stroom wordt genoemd, liep vanuit de Peel en de hoge zandgronden ten westen van Schaijk, via Koolwijk naar het Berghems Broek.

Hoogteligging en waterhuishouding
Met moderne technieken is tegenwoordig de hoogteligging van het landschap eenvoudig te bepalen. Vanuit vliegtuigjes en satellieten is tot op centimeters nauwkeurig te bepalen wie natte voeten krijgt en wie niet. Natuurlijk waren onze voorouders daar door schade en schande al veel eerder achter gekomen. Er zijn weinig kleine dorpen die zo te leiden hebben gehad van verwoesting door moderne infrastructuur. De ruilverkaveling, A50, de spoorlijn, de uitbreidingen van Ravenstein, de industrie op Den Bulk en de Gasunie. Daartussen zijn nog steeds de oude contouren van het oorspronkelijke landschap herkennen.
De hoogste gronden in het dorp liggen op ca 7.40 NAP+. Hierop ligt de ook de meest oude bebouwing. De akkerbouwgronden liggen overwegend op een hoogte van 6.90 NAP+ en de graslanden op 6.60 NAP+ en lager. Het laagste punt ligt in De Meerkes 5.90 NAP+. Zeer duidelijk is de lage ligging van de twee oude maasbeddingen, die van de Raam/Meerkes en die van de Dolderik/Ringelenburg.
De hoogteligging was bepalend voor de waterhuishouding, de grondsoort, de gewaskeuze en de plaats van bewoning en daarmee de welvaart van de bewoners. De huidige hoofdwaterhuishouding komt globaal nog overeen met de verkenning op de Waterstaatskaart van 1947. De keuze voor deze kaart is gebaseerd op de geringe verstoring als gevolg van modernere uitbreidingen. De afwatering is globaal van Z-O naar N-W met de hoogste gronden op de grens met Neerloon en op de uiterwaarden langs de Maas. Het middengebied wordt ontwaterd via de Kolkse wetering, waarbij het gebied van de Ramen/Meerkes ook nu nog een binnenpolder is met elektrische bemaling.

Het ontstaan van de eerste Maasdijken in het Land van Ravenstein (1331)
Vanaf 1230 worden op initiatief van de graven van Holland planmatig dijken aangelegd in het westen van het land. Onder invloed van Hertog Jan II van Brabant heeft de bedijking van de Maas in 1273 Den Bosch bereikt. Omdat de Hertog de woeste gronden ‘Gemeijnten’ die de bewoners eerder als weidegrond al in gebruik hadden ging verkopen, konden er democratisch gekozen besturen ontstaan die de dijken en polders als gezamenlijke eigenaren ook gingen beheren. Kort na 1273 ontstaan ook in het Maasland de eerste ‘waterschappen’ zoals de polders van het Hoog en Laag Hemaal en de polder van der Eijgen. In 1307 zijn delen van Grave en Velp al bedijkt. Omdat de Maas in fases stroomopwaarts werd bedijkt, moesten de nieuwe polders via dwarsdijken worden aangesloten op de hogere zandgronden. Dit om te voorkomen dat het Maaswater er aan de bovenkant alsnog in kon lopen. Van deze dwarsdijken zijn de Groenendijk (tussen Berghem en Megen) en de Erfdijk (tussen Overlangel en Herpen) van groot belang voor de verdere geschiedenis van Huisseling.

Onder het bestuur van Jan kregen de ingezetenen van Herpen, Huisseling (Huysselinghe), Deursen, Dennenburg, Demen en Langel met vergunning van Jan Dicbier, Graaf van Megen, op Sint Andriesavond den apostel (29 november) 1331 een sluis, de zogenaamde Ravensteinse sluis en een bandijk (de Groenendijk). In dat jaar maakt Johan van Valkenburg, heer van Herpen bekend dat ‘die van Herpen, Huysselinghe, van Doeren van Derenbergh,van Deemen ende Langel, eine sleuse vercreghen hebben, ende einen dyck welke lang is negen royen ende vier voeten’.
Van belang hierbij was dat Johan, ridder en heer van Megen, toestemming gaf om de nieuwe uitwateringsluis voor de eeuwigheid op zijn grondgebied te dulden. Via deze sluis kon het regenwater uit de nieuwe polder, maar ook het water uit de hoger gelegen zandgebieden vrij afwateren op de Maas. Op het moment dat de Maasdijk tussen Megen en Herpen was voltooid was er al wel sprake van de Herpense Erfdijk, die vanaf dat moment de functie van de Groenendijk als sluitdijk moest gaan vervangen. De verbinding tussen de Erfdijk en de Maasdijk bij Overlangel werd gevormd door de Oude dijk of van jongere datum, de Hamelspoelse dam. Er was sprake van natuurlijke verhogingen waardoor op dat moment vrijwel geen dijk nodig was. Deze heuvels werden pas in 1822 bij de ‘opruiming’ van de traverse van de Beerse Maas geslecht.

Met de verdere verlenging van de Maasdijken in het land van Dieden en het land van Ravenstein veranderde de bestemming van de Groenendijk (Zeghedyc) van een echte Maasdijk in een binnendijk. De naam Zeghedyc (soms Zeedijk genoemd) doet vermoeden dat er nog invloed merkbaar was van de zee, het betreft hier slechts een verbastering zonder betekenis. De betekenis van ‘Zege’ moet meer worden gezocht in de betekenis van ‘tegenhouden’. Elders wordt hiervoor ook wel het woord zijdijk of zijdewind gebruikt; de zeghe-dycken zijn waarschijnlijk zelfs ouder dan de Maasdijken en dienden ze in eerste instantie alleen om het van boven komende water tegen te houden en zijdelings af te wenden.

Het natuurlijk evenwicht van de rivier werd door de aanleg van dijken verstoord
Door de aanleg van dijken kon de oppervlakte woeste grond die in cultuur werd gebracht groeien. Er zaten echter ook nadelen aan. Als je benedenbuurman zich met dijken ging beschermen tegen het water, dan was er feitelijk geen keuze om achter te blijven, immers door geen dijk aan te leggen kreeg je zijn water erbij. Voorheen bewoonde men alleen de hogere delen van het gebied, bij hoog water fungeerden de lagere komgebieden als opvangbekkens. Naarmate meer gebieden werden ontgonnen en bewoond werd de men meer en meer afhankelijk van de bescherming van de dijken.

In bijna 100 jaar was het poldergebied van de Maas van beneden naar boven geheel bedijkt. Het water werd teruggedrongen in een relatief kleine rivierbedding en kon bij extreme regenval gevaarlijk hoog stijgen. Als de dijk doorbrak was de schade vaak veel groter dan voordien, immers men waande zich veilig achter de dijk en hield minder rekening met de grillen van het water. Als gevolg van aanslibbing van de uiterwaarden steeg de bedding van de rivier steeds verder en door ontginning kwam er steeds meer water. Hoewel de dijken door de eeuwen steeds hoger werden gemaakt, namen de risico’s toe. Welvaart had zijn tol, economische groei werd afgewisseld met rampspoed.

De grootste overstromingen ontstonden echter niet door alleen door veel water maar als gevolg van stremming door ijsdammen. Driessen beschrijft in ‘Watersnood tussen Maas en Waal’ de situatie op 28 januari 1781, waarbij het ijs bij Niftrik 1,5 meter boven de dijk uit kwam. Met schuurdeuren werd de dijk versterkt. Men had deze keer geluk, de dijk brak die dag door in Overlangel, waardoor het Maasland waaronder Huisseling geheel onder water kwam te staan. Er zijn geen tekeningen of foto’s van dijkdoorbraken bij Huisseling bekend.

De Hertogswetering
Naarmate de bedijking langs de Maas steeds zuidelijker wordt voortgezet is het noodzakelijk ook de afwatering binnen het gebied van de dijken te verzorgen omdat bij hogere Maasstanden de natuurlijk afwatering via beken en rivieren niet meer mogelijk was.
De eerste vermelding van de Hertogswetering dateert van 1303. In opdracht van de Brabantse Hertog Jan II wordt het krekenstelsel begin 14e eeuw enigszins rechtgetrokken. De inwoners van o.a. Oss, Berghem en Duren laten een ‘weteringe ende waeterlaten ons heeren des hertogen’ graven met als doel verbetering van de ontwatering van de polders in het Maasland. Via de wetering konden de polders voortaan binnendoor via een rechte lijn in noordelijke richting naar Gewande afwateren via de Hertogswetering, in plaats van via de natuurlijke afwateringen rechtstreeks op de hoger gelegen Maas. Door de betere ontwatering in het voorjaar nam de kwaliteit van de gronden toe en konden betere gewassen worden verbouwd.

De Hertogswetering bij Herpen

Waterschapsbestuurders uit alle dorpen in de omtrek (met uitzondering van uit het Land van Ravenstein) krijgen van Hertog Jan III in 1326 zeggenschap over deze wetering. Op plaatsen waar de wetering een dwarsdijk kruist plaatste men sluizen (zogenoemde schutlakens zoals ook de Ravensteinse sluis en de sluizen bij het Hamelspoel) waarmee het water kon worden doorgelaten of tegengehouden. Hoewel er in de Groenendijk wel altijd al een verbinding was tussen de Hertogwetering en Groote Wetering in het Land van Ravenstein, werd pas in 1569 (op last van Prins Willem van Nassau) een echte verbinding gemaakt tussen de Groote wetering en de Hertogwetering. Het zou nog vele eeuwen duren voordat de Hertogswetering als geheel werd doorgetrokken tot Grave.

Toepassing van het dijkrecht van de Maasdijk onder Huisseling (1661)
Eerder in dit hoofdstuk werd al genoemd dat het beheer van de polders van oudsher goed was geregeld. Polderbesturen en later waterschappen zorgen ervoor dat de Maasdijken, de binnendijken, de sloten en de bruggen in een goede staat van onderhoud bleven. Tot op de dag van vandaag is het beheer gekoppeld aan het bezit van eigendom, grond of gebouwen. Er werd streng gecontroleerd (geschouwd) soms wel vier keer per jaar.
Een mooi voorbeeld van hoe de dijkschouw in het Maasland en in het bijzonder in Huisseling werd uitgevoerd: Op 8 juli 1661 hielden de dijkgraaf en de zeven heemraden de ‘Sint Jansschouw’ van de Maasdijk onder Huisseling. Het gaat om een dijkvak dat was gelegen op ‘de Steewart’ boven Ravenstein, dat onverdeeld toekwam aan Jan Heimericx de Cock en Jan Gerrits voor de ene helft en jonker Christiaen van Hasselholt genaamd Stockheijm voor de andere helft. Het vak werd ‘ongeheerd‘ aangetroffen. De heemraden decreteerden toen dat op 22 juli iedereen weer op de dijk aanwezig diende te zijn. Op die dag werd door de dijkbode volgens oude gewoonte afgeroepen, wie de dijk wilde aannemen, maar niemand gaf hieraan gehoor.
Op 5 augustus werd de schouw formeel ‘gebannen en gespannen‘ en nadat de dijkbode was gelast om te roepen ‘eenmaal, tweemaal of driemaal‘ of iemand de ongeheerde dijk en de kosten op zich wilde nemen, heeft jonker Stockheijm onder protest de betreffende 1 roede en 3 voet dijk aangenomen. De heemraden droegen hem op de kosten daarvan prompt te betalen. Maar jonker Stockheijm wilde kennelijk niets betalen en de kosten verhalen op de Cock c.s. Daarom hadden laatstgenoemden enkele getuigen laten ondervragen, die verklaarden dat jonker Johan Vaeck zaliger vroeger altijd zonder protest de helft van dit dijkvak, dat nu van Stockheijm is, had onderhouden. Dat waren Peter Arts 60 jaar oud en Willem Ceelen 54 jaar oud, beide geboren en getogen in Huisseling en Gerrit Jansen de Weirth 62 jaar oud, die circa 30 jaar geleden ten tijde van het beleg van Den Bosch (1629) vier jaar bij jonker Vaeck in Deursen woonde en toen, samen met een boer van de Ringelenberg de helft van het dijkvak voor hem onderhield. Vaeck kwam dan zelf kijken en liet bier brengen. Stockheijm moest uiteindelijk betalen. Het met dit dijkvak belaste land is vermoedelijk ‘de Lange Strepen’, gelegen nabij de Ringelenberg.

De Zevengevers
Om het Maeslands dijckrecht zoals dat in een middeleeuws handschrift werd opgetekend te kunnen begrijpen, is het noodzakelijk eerst te beseffen dat de bescherming tegen het rivierwater een eerste levensbehoefte betrof. Deze vorm van collectieve verantwoordelijkheid was onderhevig aan strikte regels en strenge straffen. De beschrijving komt neer op een vraag en antwoordspel tussen de schout of dijkgraaf en de heemraden, waarbij deze tot rechtspreken worden uitgenodigd die door veelvuldige herhaling en rituele handelingen bijna magisch aandoet. Het handschrift gaat over de schouwprocedure en begint in het voorjaar als de Gertrudisschouw van 17 maart heeft plaatsgevonden. De dijken moeten er uit zien zoals in de Keur bepaald. Voor ieder dijkvak zijn één of meer onderhoudsplichtigen belast, meestal gekoppeld aan grond of ander eigendom. Indien na constatering van achterstallig onderhoud niemand komt opdagen wordt het onderhoud aanbesteed voor de laagste kosten. Tevens wordt op kosten van de ‘nalatige’ uitgebreid gegeten in de herberg. Daarna wordt geprobeerd via verhuur of verkoop van de ‘bezwaarde eigendommen’ uit de kosten te komen. Wanneer en dan nog geld tekort is wordt een beroep gedaan op zeven onderhoudsplichtigen, 3 stroomopwaarts en 4 stroomafwaarts. Zij worden de Zevengevers genoemd omdat zij de dijkgave doen, wat wil zeggen dat zij alle kosten en boetes moeten betalen die gemoeid zijn met het onderhoud van de ‘verlaten dijk’.

De Maasverbeteringen
De Gelderse overstromingsramp in het jaar 1926 had tot direct gevolg dat in versneld tempo de Maasverbetering tot stand kwam. In 1926 kreeg Ir. Lely opdracht een plan te maken tot verbetering van de Maas. Op dat moment was men in Limburg al begonnen met een duidelijk tweeledig doel, in de winters de overstromingen bedwingen en in de zomer de scheepvaart mogelijk maken. Die werkzaamheden waren al in 1929 gereed waardoor via de Maas en het in 1927 gegraven Maas-Waalkanaal gedurende het hele jaar kolentransporten per schip van Limburg naar West-Nederland mogelijk werden.
In 1931 begon men in Brabant met de verbetering van de Maas. Tussen Grave en Gewande werd de rivier door bochtafsnijding 19 km korter, dieper en breder. Tussen 1926 en 1930 werden de stuwen bij Grave en Lith gebouwd. Daarna begon men met het afsnijden van de twee grote bochten in de Maas bij Keent en Neerloon. Daardoor werd de rivier dieper, breder en korter waardoor men met een veilig peil 3200 m3/sec. water kon afvoeren. Met de nieuwe stuw in Lith werd de waterstand beter geregeld. Beneden Lith bleef de Maas als getijdenrivier in open verbinding staan met de zee. De Beerse overlaat kon in 1942 worden gedicht.

De drie Huisselingse dijckrothen (1719)
Pas enkele jaren geleden werd een deel van het archief van het waterschap ‘s Lands van Ravenstein van de brandstapel gered. De stukken kwamen van de zolder van een boerderij in Neerloon en bevatten stukken uit begin 18e en 19e eeuw, waaronder de originele dijkboeken. De stukken bevatten belangrijke informatie over de organisatie van de waterhuishouding van Huisseling in deze periode.

De verschillende dijkboeken in de periode tussen 1719 en 1782 beschrijven de 238 verschillende onderhoudsplichtigen van de verschillende dijkvakken van de Maasdijk tussen Neerloon en Dieden. De dijk was verdeeld in 13 ‘dijckrothen’ (dijkvakken) waarvan er drie behoorden tot de verantwoordelijkheid van Huisseling. Ieder dijckroth was verdeeld in kleine onregelmatige stukjes dijk waarvan de onderhoudsplicht lag bij grondeigenaren in het dorp. De onderhoudsplicht was gekoppeld aan de grond zelf, niet aan de personen. Om die reden was het belangrijk om met regelmaat de eigendomssituatie opnieuw vast te leggen en het dijkboek te herzien. Meestal gebeurde nadat er een ‘Klopschouw’ had plaatsgevonden.

Het Huisselingse deel van de Maasdijk betrof 175 dijckroedes (939.34 meter). Gelukkig zit er in één van die dijckboeken (1719) nog een maatlat, immers de roede was geen uniforme maat. Elke regio of stad had zijn eigen roede. De Maaslandse roede zoals gebruikt in Huisseling is 18 voeten lang, iedere voet had 10 duijmen (29.4 cm).

Met de beschrijving van het Huisselingse deel wordt ook de exacte grens van de gemeente Huiseling in die periode omschreven. De grens met Neerloon betrof een ‘Flierbos staende binnen Dijcks en in het afhangen van Den Dijck in eenen Dooren Struijk beneden de Dorp loon tegen over het campke van de wed. fam. Reijs’. Het dijkvak eindigde nabij de stadsbeer in het het bovenste Hoornwerck van de stad Ravenstein. Uit de tekst blijkt dat in 1782, ruim 150 jaar na de fortificatie van de stad in 1631, de dijken in het bovenste Hoornwerk nog steeds tot Huisseling werden gerekend.

Huisseling.nl; Kaartje met de grens tussen Huisseling, Neerloon en Overlangel
laden met grond of mest) landarbeiders brachten hun arbeid en schop in. (N.B. Niet duidelijk is of de drie Huisselingse ‘rotten’ ook onderverdeeld waren volgens de buurten van Huisseling. Dit is wel aannemelijk omdat de term ‘rotten’ in Brabant ook vaak werd gebruikt voor de buurtschappen.) Hoe belangrijk de bescherming tegen het water was en welke grote invloed dit had op het dagelijks leven van de kleine gemeenschappen, blijkt uit een handschrift van de Dijkgriffier (1812) zoals dat is aangetroffen in het archief van het waterschap. Het gaat over de verplichtingen van alle burgers om bij gevaar zich beschikbaar te stellen. Niet duidelijk is of het ‘rottensysteem’ in 1812 nog bestond. Op weigering stonden hoge straffen.
‘Wanneer een getij of een buitegewone aanwas van water met omstandigheden vergezeld gaande welke eenen doorbraak of overlopen van deze dijk kunnen ten gevolge hebben, de medewerking van groot een aantal menschen zal vereischen om dezelve tegen te gaan, zullen alle bewoners der polders, boven de agtien jaren oud, door het luiden van der alarmklok gewaarschouwd, gebonden zijn om zich op de punten te begeven welke jaarlijksch bij eene publicatie van den Maire zullen worden aangewezen. De weigering om aan deze oproep te voldoen zal worden gestraft met eene boete gelijkstaand met het loon van twee dagen werkens, en, na eene waarschouwing, welke Maire op uitnodiging van het bestuur zal laten doen, met vier dagen gevangenis boven de boete.’

Het ontstaan van de Beerse Maas (1549)
Aan het eind van de 15 eeuw nam de afvoer van Maas verder toe. Als oorzaken werden de aanslibbing en ophoging van de Maasbodem genoemd, maar ook de toenemende invloed van de Waal en de toename van de hoeveelheid afgevoerd regenwater als gevolg van ontginning van woeste gronden. Op twee plaatsen ten zuiden van Grave (Katwijk, Beers) was de Maas nooit bedijkt. Het Maaswater steeg regelmatig zo hoog dat het over de natuurlijke oeverwallen kon stromen, waarna het een vrije weg zocht via Grave, Oss in de richting van Den Bosch. Zeker in het begin was het verschijnsel niet uniek en zal de bevolking hebben geleerd ermee te leven. Bovendien zaten er op grond van de oude afspraken uit 1331 gaten in de oude dwarsdijken (Erfdijk, Groenendijk) waardoor de afvoer van water in de richting Den Bosch kon blijven plaatsvinden. Deze dijken fungeerden na 1450 als zomerkade. De eerste vermelding van de ‘Beersche Maas’ of gewoon ‘De Beers’ is van 1549. ‘Vanden overloepen ende doerbreken vanden Berzewater‘. In plaats van gezamenlijk de problemen te gaan aanpakken werd het water oorzaak van conflicten tussen dorpen in het Maasland die honderden jaren zouden gaan duren.

Overstroming van de Beerse Maas tussen Herpen en Huisseling

Voor zover bekend steken de inwoners van het Land van Ravenstein voor het eerst in 1565 de Groenendijk door, die vervolgens door de buren weer wordt gedicht. Er ontstaat een juridisch steekspel tussen Carel van Brimeu, graaf van Megen en Willem hertog van Kleef en heer van Ravenstein. In 1569 verordend Prins Willem van Nassau, bij uitspraak van de ridders van het Gulden Vlies ‘die drie gaten offte openingen in den Seegdyck aldaar liggende, die bij die van Megen toegedampt offte toegedyckt ende gestopt syn geweest ende bij die van Ravenstein wederom doorgesteecken ende geopent‘ opnieuw moesten worden geopend.

In 1617 werd het eerste gewapende conflict opgetekend tussen die van Oss en Ravenstein. In de periode 1760-1777 laaiden de conflicten weer op, nadat de boeren uit Megen telkens weer de gaten in de Groenendijk uit eigen belang bleven dichten en de dijk ophogen boven het al eeuwen afgesproken peil. Terugkijkend in de geschiedenis was dat soms ook wel begrijpelijk, in 1757 verdronken in de omgeving van De Bosch bij overstromingen 346 koeien, 30 paarden en werden 611 huizen zeer beschadigd. Toch werd de Groenendijk in 1777 op last van de Keurvorst van den Paltz weer verlaagd door enkele honderden landlieden onder leiding van de Erflanddrost van Ravensein. Er kwam in 1778 nog protest van de Staten Generaal van de Verenigde Nederlanden, maar nog steeds bleven de oude rechten gehandhaafd. De conflicten zouden elkaar blijven opvolgen naarmate de overstromingen door de eeuwen verder toenamen.

Het uitblijven van een echte oplossing voor het probleem zat vooral in politieke argumenten. Na 1648 (de Vrede van Munster) was de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden politiek de baas van Brabant, echter niet van de heerlijkheden langs de Maas. De Republiek had, in de rol van hertog van Brabant daar wél de verantwoordelijkheid voor de waterhuishouding. Den Haag zag de Beerse Maas niet als een groot probleem. De Beerse Maas vormde een belangrijk onderdeel van de militaire waterlinie tussen Cuijk en Bergen op Zoom en bovendien hield men het maaswater liever in Brabant dan dat het de polders in het westen van het land kon bedreigen.

Werking van de Beerse Maas
De overlaten bij Beers (2500 m) en Katwijk (800 m) begonnen te werken bij een waterstand van 10.35 +NAP boven Grave. De hoogste waterstanden liepen op tot boven de 12.00 meter +NAP. Er zijn jaren geweest dat de overlaten 50 dagen achter elkaar werkten. Kanonschoten vanuit Grave gaven aan dat ‘de Beers om was’ elders in het gebied werden dan de kerkklokken geluid. Boeren konden dan nog veilig hun vee of goederen uit het tracé van de Maas halen. De Beerse Maas werd ook wel Groene rivier genoemd, omdat er meestal maar een dunne laag water (tot maximaal 1 meter) over de met gras begroeide vlakte stroomde, bij stremming of ijsgang kon de waterstand echter meters hoger oplopen, terwijl de dammen slechts 2 meter hoog waren. Voorafgaand aan het Maaswater kwam ook het bruine en zure water van de rivier de Raam door de traverse stromen (het Peelwater). In de omgeving van Den Bosch liep het water via overlaten in de Diezedijk weer naar de Maas. De oppervlakte van de Beerse Maas bedroeg ruim 10.000 ha, de afvoercapaciteit 1/3 van de Maasafvoer.

De nieuwe provincie Noord-Brabant
Huisseling had omstreeks 1822 al 500 jaar te maken gehad met diverse heersers die, soms met enige moeite, de oude rechten uit 1331 telkens respecteerden. Op 31 oktober 1822 nam echter de nieuwe provincie Noord-Brabant het besluit om de gaten in de Groenen Dijk toch te dichten. De boven Ravenstein gelegen polders van Mars en Wijth bij Velp bleven in 1822 wel gerechtigd hun water af te leiden naar beneden. Hierdoor stonden in de jaren tussen 1822 en 1830 grote delen van de polders van Ravenstein, Huisseling, Dieden en Neerloon tot soms ver in de zomer onder water.

Het was een dwangmiddel omdat het polderbestuur van Ravenstein niet mee wilde betalen aan een betere ontwatering in het gehele Maaskant gebied en ook niet mee wilde werken aan bestuurlijke vernieuwing van polderbesturen, zoals de oprichting van een waterschap van Grave naar den Amer. Men bleef liever vertrouwen op de oude rechten en had ook weinig oog voor de belangen van anderen. Het was ieder voor zich en deze keer verloor men met het politieke gevecht. Een commissie benoemd uit de polders van Oss, Berghem en Megen begon met het weer dichten van de drie openingen in de Groenendijk en het ophogen van de dijk tot 8 palmen (80 cm). De polders hadden zich gesteund door het provinciaal besluit de smaak te pakken en begonnen jaarlijks de dijk een stukje te verhogen tot 30 duimen3 boven het maaiveld (circa 270 cm). Hoewel er in 1830 wel weer nieuwe afspraken werden gemaakt en Ravenstein het recht kreeg de sluizen van het Hamelspoel te herstellen tot op maaiveld zodat daar een deel van kon water kon worden gekeerd, bleef het een juridisch steekspel zonder resultaat.
Nadat Ravenstein bij de Hoge raad een aanklacht tegen ‘oncompetent handelen’ van de eerder genoemde polderbestuurders van Oss, Berchem en Megen had verloren, bepaalde De Hoge Raad in 1858 dat de zaak van de Groenendijk wegens belangenverstrengeling van minstens 5 leden van het Brabantse Hof moest worden behandeld door het Hof in Gelderland. De uitspraak verraste iedereen. Het Gelderse Hof stelde op grond van de Grondwet van 1816 Provinciale Staten in het gelijk. Er veranderde dus niets!

Overstroming van Huisseling in 1861
Huisseling was in de 30 jaar voor de grote overstroming van 1861 al zeven maal door overstromingen getroffen. Meestal bleven de dijken wel gespaard maar waren gewoon te laag en liepen over. In 1850 en 1861 werd Huisseling geteisterd door twee elkaar opvolgende overstromingen die gepaard gingen met ijsdammen op de Groenendijk die de streek ruim drie meter onder water zetten. In 1850 werd als gevolg van een storm het ijs al die zelfde nacht uiteengeslagen, waarna het water door Berghem een weg zocht op plaatsen die nog nooit Maaswater hadden gezien. In Herpen waar de dijken van zand waren werden 6 doorbraken geteld en werden 80 huizen vernield. Aan de Huisselingse zijde waren de dijken van klei en dus sterker, echter ook hier ontstonden 5 doorbraken die redelijk konden worden bedwongen. De situatie in 1861 was nog erger.

In 1861 schrijft Marcellus van den Bogaard, rector bij de Latijnsche school te Ravenstein een bijdrage over verderfelijke toestand van de Groenendijk. Het is een bewogen betoog over de geschiedenis en de feitelijke situatie van de inwoners op dat moment. Hieronder volgen twee citaten uit zijn persoonlijk verlag van de grote overstroming van Huisseling in 1861.
‘Op 5 januari ’s morgens om 5 uur kwam de Beerse Maas tussen Huisseling en Herpen aangestroomd en reeds voor de middag liepen door ijsverstoppingen op den Groenendijk de keerdammen in Huisseling en Herpen ruim over. Uiteindelijk strekte de ijsopstopping zich een uur boven den dijk uit en deze bragt op hare beurt de twee bekende doorbraken voort, die in de Weteringwal te Herpen op den 6e en die in den dam te Huisseling op den 9e Januarij voorgevallen’.
Het echte gevaar was nog niet geweken, immers indien de enorme ijsmassa in combinatie met een hoge afvoer van de Maas in beweging zou komen dan zou de schade echt niet te zijn overzien. De hele streek met uitzondering van de dijken langs de Maas stond 5 weken lang diep onder water met een dikke laag ijs. Als gevolg van de vroeg invallende lente met veel zonneschijn, zakte het water en smolt het ijs zonder verdere vernielingen.

Hoewel vaak anders werd gesuggereerd was de situatie in Brabant zeker niet erger dan die in Gelderland. Het aantal doorbraken aan de andere zijde in het Land van Maas en Waal was even groot en de gevolgen (verdrinking, hongersnood) vaak nog groter. Gemiddeld eens in de vier jaar ging het wel ergens in het rivierengebied flink mis en als de Maas doorbrak in het Gelderse bleef Brabant meestal gespaard. Desondanks veranderde in korte tijd een welvarende streek in een streek waar vooral armoe heerste.
‘Er is in de streek geen behoeftige bekend, de meer vermogende had wel uitgebreider akkers en talrijker kudde; doch ook de minst vermogende bezat zijn stuk vee en zijn stukjen gronds. Thans zijn velen behoeftig geworden. Reeds voor den tweede maal is men ten gevolge van de watersnoodrampen genoodzaakt geweest de openbare liefdadigheid in te roepen.’
Hoe moedeloos en met weinig vertrouwen de bewoners in streek in een oplossing door de rijksoverheid geloofden, blijkt uit het cynische verslag van Van den Bogaard tijdens het bezoek aan de watersnood van Koning Willem III aan Herpen en Huisseling: ‘Dit is, wij mogen er niet aan twijfelen, de wens van zijne majesteit onze geëerbiedigde koning, die in zijne vaderlijke bezorgdheid op den voor ons gedenkwaardige dag van den 23 Januarij 1861, de verwoestingen van den vernieuwden waterramp te Herpen en Huisseling aangerigt en de oorzaak daarvan, den Groenendijk, is komen bezigtigen en in ogenschouw nemen’.
Van Kerstmis 1880 tot in januari 1881 had Huisseling te lijden onder een overstroming die sinds mensenheugenis niet zo hevig was geweest. Volgens de gemeenteraad lag de oorzaak aan de spoorwegwerken. Bovendien had men in de enige waterlossing, de Kolkse wetering, schotbalken gelegd, waardoor het water werd opgestuwd en van beneden naar boven stroomde. Bij de tervisielegging van de stukken van de spoorlijn Tilburg-Nijmegen had het gemeentebestuur hier al op gewezen, waarna nog meerdere malen is aangedrongen op een betere waterlossing. Het gemeentebestuur vraagt nu weer om maatregelen.

Besluit tot de aanschaf van schietschouwen
Als gevolg van de watersnood van 1809 gelaste de minister van Binnenlandse Zaken op 14 april alle besturen in de voor overstroming kwetsbare gebieden, om voor de volgende winter minimaal vier schuiten en twee schietschouwen in gereedheid te brengen voor reddingswerk. Schietschouwen waren vaartuigen die zowel op het water als over ijs konden worden gebruikt voor noodsituaties. Om kosten te besparen werden de vaartuigen gehuurd van de eigenaren. De eigenaren zouden kunnen rekenen op belastingverlichting. De overheden die deze maatregel niet zouden kunnen bekostigen, zouden zich tot hem, de minister, moeten wenden voort een eventuele subsidie. Voor Huisseling was dat blijkbaar geen probleem, gezien de nota die werd voldaan aan J.H. Beerden, scheepstimmerman alhier, wegens reparatie en leverantie aan de boot voor de afdeling Huisseling ad 16,30 gulden. Aangezien slechts 5 gulden in de gemeentebegroting was uitgetrokken werd het bedrag verantwoord op art. 1c; onderhoud van bruggen, sluizen et cetera.

Met de boot naar de kerk
In het archief van de Drost van het Land van Ravenstein bevind zich een geografische staat (lijst) en vragenlijst uit 1802 waar uit blijkt dat Huisseling geen grote boten had, maar wel 10-12 schuiten: ‘Wat aengaet vaartuijgen sijn hier niet uijtgenome 10 a 12 kleijne schuijte daar liede mede na de kerk vaare als de Beerse Maas daar staat die 8 a 10 man lade kunnen.’

De weteringwallen (1596- 1804)

De Hertogswetering bij Herpen met een oud stukje Weteringwal. Bron: Fam. Van Berkel-Ploegmakers
Tot 1804 werd Huisselingse polder aan de zijde van de Beerse Maas alleen beschermd door primitieve wallen. Het water liep vaak gewoon het dorpen in, waardoor men alleen op de hogere delen van Huisseling boerderijen bouwen. In de meeste boerderijen trof men ook een noodstal aan, die vaak 1 meter hoger lag en waar men het vee kon stallen bij extra hoog water. Toch waren de wallen van groot belang voor de bescherming van de gewassen in het veld, met name in het voorjaar.
Eerder in dit hoofdstuk werden de geschillen besproken tussen de buren aan de zijde van de Groenendijk (Megen, Haren, Berghem) . Al vanaf 1596 waren er ook geschillen tussen Herpen en Huisseling over de weteringwallen, die in de begin van de 18e eeuw extreme vormen gingen aannemen, omdat de inwoners van Herpen bij herhaling de wallen van Huisseling kwamen doorsteken. Een fragment uit een brief van 21 maart 1714 van de naburen van Huisseling aan landdrost;

‘Die van Herpen schijnen den welstand van het dorp Huijsselingh te benijden,als sij haar traghten te persuaderen (over te halen) de teullanden alleen te dijcken, aan de overlopende peelwateren ten besten gevende alle de weijlanden, maar aangesien de weijlanden sijn het principaalste gedeelte van het dorp Huijsselingh, jaa dat sonder die niet connen bestaen, soo soude het eene onverantwoordelijcke onaghtsaemheijdt zijn de costbare weijlanden aan de bederffelijcke peelwateren over te laten, terwijlen men die conserveren can, en men van oudts daartoe bereghtight, en in possessie is …

… Daarbij biddende dat de voorsightige directie van UE gnade de neijtsught van die van Herpen gelieve in te toomen, ende voor te comen, dat die van Huijsselinghe niet werden getrocken in eene costbare proceduire, tot uijtvoeringhe van de welcke het dorp Huijsselingh, als kleijn van begrijp, weenigh van inwoonderen en geringh van middelen onvermogent is, zijnde met wateren meermalen soodanigh overvallen, dat hare landerijen op een en het selffde jaar genoodsaakt zijn geweest drijemaal te saeijen om alleen een schaar te genieten, daar die van Herpen groot van huijsen en landerijen secuir in haare vrughten, en dien volgens met geldt die van Huijsselingh overlegen zijn.’

Op 15 juli 1751 gaat er namens de naburen, inwoners en geërfden van Huisseling opnieuw een verzoekschrift naar landdrost, waarin ze vragen om op kosten van hun gemeente een nieuwe dam te mogen aanleggen. Zij voeren aan, dat die van Herpen nu al drie jaar op een rij zonder noodzaak de weteringwal tussen de twee dorpen doorsteken. Een weggespoelde dam, die door Huisseling weer was gerepareerd, hebben ze in 1751 zelfs helemaal afgegraven, zodat nu wordt gevreesd dat de landerijen en ‘korentienden’, van zowel de keurvorst als de naburen c.s., zullen onderlopen en met alle daarop staande gewassen, bedorven zullen worden. Zij voorzien dat ze door de schuld van de Herpenaren in armoede komen te vervallen en niet in staat zullen zijn om bij te dragen aan de keurvorstelijke schattingen. Zij vragen de drost aan de keurvorst toestemming te vragen voor het aanleggen van deze dam en bescherming te vragen tegen al degenen die afbreuk aan die dam willen doen. De brief werd ondertekend door 35 personen: naburen, inwoners, geërfden, borgemeesters en schepen.
Uiteindelijk heeft de keurvorst in 1763 een eind aan het geschil gemaakt door de drost en de schout op te dragen een pegel (oude vorm van een peilschaal) te plaatsen aan het begin van de Huisselingse wal. De gewenste dam of kade kwam pas aan het begin van de 19e eeuw.

De Hertogswetering met weteringwal bij café De Brug te Herpen

De Huisselingse kade (1804)
De Huisselingsche Kade of Huisselingse Dam (ook wel Kadyk genoemd) werd rond 1804 aangelegd om het water van de Beerse Overlaat langs Huisseling af te leiden. Op 17 mei 1804 werd het verzoek van die van Huisseling en Neerloon om een dam of kadijk te mogen leggen door het staatsbewind van de Bataafse Republiek geaccordeerd. Op 30 mei 1805 werd het werk door de burgemeesters van Huisseling publiekelijk aanbesteed. Het blijkt dan om het verzwaren en repareren te gaan. De aanbesteding geschiedde in 14 percelen tussen het middelpunt van de graaf van Andries kamp via de Meersteeg, Burgmeer, Brulsteeg tot aan de Genzelaarssteeg. Het werk werd gegund aan 11 verschillende personen uit Huisseling, wat de gemeente in totaal 1.102 gulden en 16 stuivers kostte. De Huisselingse Kade begon bij het ‘drielandenpunt’ Overlangel-Neerloon-Huisseling, ongeveer ter hoogte van de huidige ingang van de Gasunie NV. De Kade was 15 meter breed en twee meter hoog. De bovenzijde was plat en ingezaaid met gras.
Sportdag van de RKJB op de Bulk met de Dam als tribune

Ook de nieuwe Huisselingse kade zorgde nog voor conflicten met Herpen. Zo werd ook deze kade in het begin nog geregeld doorgestoken, om Herpen van het overtollige water te ontlasten. In 1809 verleende koning Lodewijk Napoleon in Herpen zelfs nog ‘pardon’ aan degenen die de Huisselingse Dam hadden geamoveerd (gesloopt). In de zomers van 1942 en 1943 werd begonnen de Huisselingse Dam af te graven omdat door kanalisatie van de Maas de Beerse Maas zijn functie had verloren. Helaas is van de dam niets overgebleven. De grond van de dam verdween is de verschillende poelen en gaten in het dorp.

Waterschappen en polderbesturen in Huisseling
Tot 1300 was er vooral sprake van locale coöperatieven initiatieven zonder centraal gezag. Vanaf de 14e eeuw nam de Hertog van Brabant als Hoge Dijkgraaf het dijkrecht over de Maasdijken in handen. Het Maaslandse dijkrecht werd ingevoerd. In de praktijk werd die rol uitgevoerd door de Schout (als opperdijkgraaf) samen met door de gezamenlijk grondeigenaren gekozen Heemraden. Het woord ‘heemraad’ betekent letterlijk: raad of raadsman van het heem. Het woord krijgt de betekenis van toezichthouder op waterstaatswerken. Heem, een verouderd woord voor woonplaats of erf komt uit het Germaanse ‘hei’ en betekend ‘het liggende’ of tot algemeen gebruik dienend gemeenschappelijk bezit en komt in de moderne taal nog terug in ‘omheining’. De oudste polders in het Maasland, nabij Rosmalen werden ook Hemaal genoemd. Naast het al genoemde ‘heem’ zit hier het woord ‘maal’ of ‘malle’ in, met als meest waarschijnlijke verklaring; een plaats waar onze Germaanse voorouders hun rechtspraak hielden (Mallum of Maalberg). Daarmee behoren waterschappen tot de oudste nog bestaande democratische bestuursvormen van ons land.

Het beheer van overige waterbeheersing lag in Huisseling tot 1747 formeel bij de Heren van Ravenstein, de uitvoering lag bij de drossaard. Uit de archieven blijkt dat de complexe politieke situatie, enerzijds de Hertog met zijn belang vanuit Den Bosch en anderzijds de Heer van Ravenstein (Kleef) een grote rol heeft gespeeld in de waterhuishouding. Zo weigerden de drost in 1679 mee te helpen aan het herstel van de dijken in Grave nadat die door oorlogsgeweld waren geslecht. Het oudste schriftelijke bewijs over lokale waterbeheersing is een uit 1550 daterend schouwverhaal dat gaat over Huisseling, Herpen, Demen, Dieden en Neerlangel. Het handelt over het achterstallig onderhoud van 23 vonders met lenen (bruggen met leuningen) in het dorp Huisseling. De schouw wordt uitgevoerd door de drost met 12 ‘Geswoorenen’ uit de vijf dorpen, waarvan Gobbel Scocx en ene Jacob Jan Geurts uit Huisseling.

Naarmate de wateroverlast in de 17e eeuw ontstonden meer waterschapsstructuren naast elkaar. Niet bekend is wanneer het eerste (binnen)polderbestuur van Huisseling werd opgericht, maar mogelijk is de aanleg van de Huisselingse Dam (1804) aanleiding geweest voor de oprichting, de financiering en het beheer van de dam. De taak was beperkt tot de 5 km lange dam en enkele watergangen. De bestuursleden werden ‘poldermeesters’ genoemd. In die periode richtten ook Overlangel, Deursen en Neerloon hadden hun eigen (binnen)polders op, ter bescherming tegen de Beerse Maas.

Op 26 april 1806 hielden de toen nog zelfstandige dorpen Huisseling en Neerloon een gecombineerde vergadering. Het ging over de kostenverdeling van de gezamenlijk ingedamde polder. Door de burgemeesters van beide dorpen werd berekend dat Huisseling 2.820 gulden en Neerloon 400 gulden moest opbrengen.

Polderbestuur van het Waterschap de Maaskant

In 1921 werd door Provinciale Staten het nieuwe waterschap de Maaskant opgericht. Doel was de ‘beteugeling’ van de Beerse Maas en de verbetering van de afwatering in NO Noord-Brabant. Gelijktijdig bleven de lokale binnenpolderbesturen en het waterschap Land van Ravenstein hun oude taken nog uitvoeren. In 1937 ging de Binnenpolder van Huisseling op in het waterschap Land van Ravenstein dat al eerder bestond. Het beheer van de Maasdijken ging naar waterschap De Maaskant. In 1957 ging het waterschap geheel op in het eerder genoemde waterschap De Maaskant of werden taken overgenomen door de gemeenten. In 2004 fuseerde De Maaskant met het waterschap De Aa.
Polderbestuur van het Waterschap de Maaskant

Heikant tegen kleikant (1937)
Het waterschap De polders van Ravenstein ontstond in 1937 na de opheffing van een negental polderbesturen in het gebied van Ravenstein, Schaijk en Velp. Vooral bij de grondeigenaren van de Heikant die veel minder last hadden van het water dan die in de Kleikant was de oppositie groot. Op vrijdag 17 december 1937 moest het in café de Zwarte Raaf te Huisseling het nieuwe bestuur worden gekozen. Er ontstond zoveel tumult dat de vergadering drie dagen duurde. Er waren 1600 stemgerechtigden die of aanwezig waren of per volmacht moesten stemmen in diverse stemmingsrondes. Op vrijdagochtend moesten alle volmachten worden geteld. De kasteleins in Ravenstein en Huisseling deden goede zaken en toen ‘s middags de begroting moest worden vastgesteld ontstonden forse ruzies. De burgemeester van Megen, die als toehoorder aanwezig was, moest ingrijpen anders zouden gedragingen van een zekere groep zijn ontaard. Op het einde van de eerste dag werd de secretaris gekozen, J. Schuts uit Schaijk, waardoor ook het kantoor verhuisde naar Schaijk, wat veel kwaad bloed zette bij die van Ravenstein en Huisseling. Op zaterdag werd Schuts ook gekozen als penningmeester. Tegen 18.00 uur werd Janus Coenen uit Huisseling gekozen als eerste bestuurslid, om elf uur J. Bardoel, maar pas nadat er een boer uit Overlangel (die al op bed lag) was opgehaald om nog zijn stem uit te brengen. De overige vijf bestuursleden die werden gekozen kwamen uit Schaijk, Reek, Velp, Herpen. Had op zaterdag de rijkspolitie nog gezorgd voor orde in de zaal, op dinsdag namen twee rechercheurs op gezag van het provinciaal bestuur zitting op het podium om de opgewonden boeren in bedwang te houden. Na drie dagen vergaderen had het waterschap De polders van Ravenstein een bestuur. De secretaris zou later van hogerhand gedwongen worden een verslag te maken.

Kaalslag tussen de kades (1827)
Na de oprichting van Rijkswaterstaat in 1798 werd voor het eerst in groter verband gekeken naar de waterproblematiek. De watersnood van 1820 in Midden-Nederland richtte de aandacht van de beleidsmakers op de grote rivieren. Voor de Beerse Maas betekende dit de opruiming van obstakels in de bedding of traverse. Bomen en heggen moesten worden gerooid, en oeverwallen en dijkjes afgegraven. Na 1827 begonnen de werkzaamheden tussen Gassel en Huisseling. Meidoornheggen, weilandjes, kreken en bosschages maakten plaats voor het typische open poldergebied van nu. De kaarten laten zien hoe de ruiming uitpakte tussen Huisseling, Overlangel en Herpen.

Hutten langs de Hertogswetering

Voormalig café De Hut aan Den Dam 2
In de traverse was het verboden permanente gebouwen neer te zetten. Maar de traverse was niet altijd leeg. Tussen 15 maart en 15 november was er sprake van een zogenoemde zomersluiting, waarbij de overlaten bij Beers en Cuijk werden verhoogd en het vee kon worden geweid. Op de plaatsen waar de Beerse Maas heel breed was stonden op de kruisingen van de Hertogswetering en de belangrijkste wegen tussen de Maasdorpen en de hogere zandgronden, kleine houten hutten. Boeren en polderwerkers konden er eten en een borreltje drinken. Rosmalen, ’t Wild, Kessel, Lith, Teeffelen, Oijen en Macharen hadden hun eigen hut. Hier bracht de hutbaas met zijn gezin de zomermaanden door. Als de kanonnen in Grave onverwacht de komst van D’n Beers’ aankondigden of anders in het najaar brak men de hut af en verhuisde de familie weer tijdelijk naar de bewoonde wereld. Veel van die hutten werden later permanente cafés. Aan de Huisselingse kant van de Beerse Maas stond café ‘De Hut’. De Huisselingse Hut stond op de Huisselingse kade en was een overzetcafé. Van hieruit werden de mensen gratis per bootje naar de overkant gebracht. De familie Van Grunsven kocht café ‘De Hut’ van de familie Van der Lee. Het huidige woonhuis is gebouwd op de plek waar vroeger de paarden en karren gestald werden.

De spoorbrug door De Beers

De overlaatbrug wordt omgebouwd tot spoordijk
In 1871 werd begonnen met de aanleg van de spoorlijn Tilburg – Nijmegen, die ter plaatse van Huisseling de Beerse Maas moest kruisen. De spoorlijn moest over het hele gebied van de Beerse Maas op brugpijlers worden gebouwd. Die pijlers moesten zware ijsgang kunnen weerstaan. De eerste brug bleek niet voldoende bestand tegen het watergeweld en de zware locomotieven, in het begin van de 20e eeuw werd de brug nog aangepast. De voorzijden van de pijlers waren voorzien van stevige hoekijzers om het ijs te breken. De pijlers werden later nog een paar keer aangepast, omdat steeds weer bleek dat het natuurgeweld voor onaangename verassingen kon zorgen. Tot 1941 heeft de overlaatbrug dienst gedaan. De peilers zitten nu nog verstopt onder het dijklichaam van de spoordijk.
Spoordijk met pijlers. Bron: Fam. Van Berkel-Ploegmakers

Spoordijk met pijlers. De kinderen zijn Bram en Maarten van Berkel uit Herpen. Bron: Fam. Van Berkel-Ploegmakers

naar boven

 

De ruilverkaveling(In bewerking)
Pater G. van den Elsen schrijft in 1911 in zijn Leerboek over het begrip ruilverkaveling, dat dan in Duitsland al langere tijd bestaat. “Geheele dorpen worden in eens onteigend en aan iedereen die eigenaar wordt zooveel mogelijk evenveel grond teruggegeven als hij eerst bezat, maar zoo, dat geheel zijn eigendom bijeen komt te liggen.” Hij was ook duidelijk in zijn mening: “Het is zeker wenschelijk dat hier en daar wegen en rivieren rechtgemaakt en verbeterd worden, maar gedwongen grondruiling schijnt allerzins verwerpelijk”.

De vooruitgang en de behoefte aan een efficiëntere bedrijfsvoering gingen ook aan Huisseling niet voorbij. Op 21 januari 1946 besluit het bestuur van de NCB-Huisseling een lezing te laten verzorgen door de Cultuurtechnische Dienst met het onderwerp ‘ruilverkaveling’. In die periode was in Megen al een ruilverkaveling in uitvoering en ook voor het land van Ravenstein volgt in 1952 een aanvraag. De belangrijkste reden voor deze aanvraag was de zeer slechte toestand van de wegen en waterlopen evenals de grote versnippering van het grondbezit, wat een efficiënte bedrijfsvoering in de weg stond. Percelen waren gemiddeld nog geen 0,5 ha groot en de ontsluiting ging meestal via andere percelen. In 1957 werd in Herpen gestemd vóór de ruilverkaveling. Dit was geen gemakkelijke beslissing want wie aan een boer zijn land komt, komt aan de boer zelf. Over ruilverkaveling lag een waas van wantrouwen, ruzie en benadeling. Zowel onderling als tegenover overheden. Een jarenlang proces van waardering van de gronden, inrichtingsplannen en bezwarenafhandeling volgde. Pas in 1966 (20 jaar na het eerste initiatief) werden de nieuwe kavels voorlopig in gebruik gegeven.
Bijna gelijktijdig ontwikkelden zich ook de plannen voor de Gasunie, de huidige A50 en een nieuwe Maasroute als vervanger van de huidige Dorpenweg. Het plan voor de Maasroute is later niet doorgegaan. Deze zou de Beemdenweg kruisen en door de polder van Huisseling en Deursen in de richting van Berghem/Haren lopen en uiteindelijk bij Oss uitkomen (Jarenlang hebben in de eerste bocht in de Beemdenweg betonklinkers gelegen in plaats van asfalt. De klinkers waren tijdelijk van aard, zodat ze met de aanleg van de Maasroute konden worden verwijderd en daar een kruising kon worden aangelegd).

Zeker gezien vanuit de tijdgeest van nu is de invloed van de ruilverkaveling op het landschap van Huisseling ‘enorm’ te noemen. De karakteristieke kleinschalige polder, de knotwilgen, de heggen, de gehele beplanting in het buitengebied verdween onder het geweld van de bulldozers. Ook de oude wegenpatronen, de sloten en de oude perceelsvormen verdwenen voorgoed. Door de ruilverkaveling veranderde het oude gemengde boerenbedrijf sterk, de bedrijven werden grootschaliger en gingen zich verder specialiseren.

Tijdens de ruilverkaveling werden in Huisseling vijf nieuwe boerderijen gebouwd, waarvan vier in de voormalige buitenpolder van Huisseling en één op de grens met Neerloon. Deze bedrijven kregen met voorrang hun gronden toegewezen. Dit waren; Jan de Bruijn en Lenard van der Horst aan de Beemdenweg, Toon Elemans en Piet Kocken aan de Beving en Thé Schonenberg aan de Nieuwe Erfsestraat. Huub Vos ‘emigreerde’ vanuit Huisseling met zijn kippen naar Overlangel. Ook de Nederlandse Gasunie kreeg zijn grond op de gewenste plek toegewezen. Zonder medeweten van de Huisselingse boeren was ook het tracé van de A50 heimelijk al gereserveerd voor de aanleg van de nieuwe autosnelweg. Gelukkig zijn veel oude boerderijen in het dorp zelf wel bewaard gebleven, geen ervan heeft nog een agrarische bestemming.

Zie ook de link Het optimisme van ruilverkaveling verbeeld

naar boven

 

Het haren van knoten
Het haren van knoten, ofwel het snoeien van knotwilgen of knotpopulieren werd in Huisseling per opbod verkocht.

Het haren van knoten werd door de gemeente Huisseling per opbod verkocht aan de inwoners, getuige deze aantekening in de notulen van de gemeente Huisseling.

naar boven

 

Grondonderzoek in Huisseling
Hieronder een rapport van het Bedrijfslaboratorium voor Grondonderzoek te Groningen, van 14 maart 1947. In juli 1946 deed het bedrijf, in opdracht van Drikus Elemans, 19 grondmonsters op diverse percelen in Huisseling. Het geeft de samenstelling van de Huisselingse bodem weer.

naar boven

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.